Thursday, April 14, 2005

14/04/2005

Ik liep in het bos. Het denkbeeldige water woelde ter hoogte van mijn borsten. Mijn voeten zakten weg in een stinkende modderachtige kleigrijze substantie. Ik kon de kleine golven horen klotsen op de oever. Een korte visser met lange hengels liep door mijn blikveld. Hij opende zijn mond om mij te groeten. Een maand eerder en de vissen hadden zo naar binnen kunnen zwemmen, rechtstreeks via zijn slokdarm naar zijn maag. Het enige wat hij had hoeven doen was de onverteerbare delen weer uitspugen. Graten en grauwe vinnen. Ik groette terug. Met gesloten mond kan iedereen voor een Hongaar doorgaan. Ik had mezelf blootgegeven.
De visser keek om. Zijn bruine gezicht verried een werkend leven in de buitenlucht. Of herhaalde vakanties op Ibiza. Ik zette mijn hele vermogen in op de eerste optie. Waar waren zijn gevangen vissen? Hij lachte een klein lachje en wees omhoog. Daar zag ik alleen vogels. De bomen kraakten. Ze hadden het zwaar.
Met zompige schoenen zocht ik mij weer een weg naar de dijk. Aan de andere zijde kleine containers achter kippengaas met prikkeldraad. Zomers gezellige vakantiewoningen voor het hele gezin. De Donau op een steenworp afstand. Idyllisch Esztergom aan de overzijde. Het zwemparadijs in eigen dorp. Wat wil de toerist nog meer?
Het bos zou dan het bos niet meer zijn. De veelvuldige aprilregens zouden de klei-jassen van de bomen gewassen hebben. De denkbeeldige boven- en onderwereld weer samengesmolten tot de saaie werkelijkheid.
Ik liep nog één keer terug en maakte een foto. Maar wie gelooft er tegenwoordig nog in een foto? Ik? Ik geloofde mijn eigen ogen nauwelijks.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home